Het mannetje 73 (De oudste zoon) |
dinsdag 09 juni 2009 | |
Een krant zou ooit aan lezers de vraag hebben voorgelegd: ‘Wat zit er fout met de wereld?’ Het is te lezen in het pas verschenen boek van Tim Keller, De vrijgevige God. Zou die Chesterton misschien een man zijn geweest met een heel laag zelfbeeld? Iemand die niet blij met zichzelf was en dat ook op alle mogelijke manieren liet blijken? Je zou het haast denken. Keller gaat in zijn boek uitgebreid in op de gelijkenis van de verloren zoon. Nee, van de verloren zonen. Want niet alleen de jongste was ver van zijn vader verwijderd, voor de oudste gold dat eveneens. En dat is dan ook de reden dat Keller misschien wel het grootste gedeelte van zijn verhaal wijdt aan die oudste. Herkenbaar. Voor mij, ik zeg het er eerlijk bij. Opmerkelijk is ook dat hij deze voorzichtige en prikkelende conclusie trekt aan het begin nog van zijn boek: De kerk trekt veelal conservatieve, stijve en moralistische mensen aan. Losbandige en vrijgevochten of geknakte en marginale types (jongste zonen) vermijden de kerk. Dit kan maar één ding betekenen: Als de preken van onze dominees en het handelen van ons als kerkmensen niet het effect op mensen heeft dat Jezus had, dan brengen wij vast en zeker niet dezelfde boodschap als Hij. Naar Hem gingen immers mensen toe die vervreemd waren van de toenmalige religieuze en morele voorschriften? Hoeren en tollenaars vonden Hem juist boeiend en innemend. Als onze kerken geen jongste zonen aanspreken dan moeten er in de kerken wel meer oudste zonen zitten dan we willen weten... En wat zijn dat dan wel, oudste zonen? Oudste zonen zijn kinderen die denken dat ze door hun moraal en fatsoen een streepje voor hebben bij hun Vader. Ze balansen steeds. 'Als ik dit doe, dan moet U dat doen.' Ze voelen zich ook beter dan die jongste zoon die zomaar zijn eigen gang ging en zijn kapitaal verbraste. Op hún gedrag is nooit wat aan te merken geweest! Ze vinden het ook moeilijk om anderen te vergeven. Eerst door het stof. En liefst nog eens als het daarna weer ter sprake komt. De gedachte dat ze zelf geen haar beter zijn komt misschien in de binnenkamer weleens bij ze op, maar dat laten ze in ieder geval niet blijken aan een ander. Zeer verontwaardigd zijn ze als hen iets aangedaan wordt. 'Hoe durf je!' Ze zijn ook onderdanig, op het slaafse af. Met als reden niet de liefde voor hun Vader als de Gever van het goede, maar om er iets voor terug te krijgen. Niet de Gever maar de gaven staan voor hen in het middelpunt. Ze doen het niet uit vreugde, maar omdat het als plicht voelt. Niet om Vader te plezieren, maar om het eigen schuldgevoel te verdrijven. Zo verwordt een oudste zoon zomaar tot iemand die in alles bezig is voor zichzelf. Niet om hongerigen te voeden en armen te helpen maar allereerst helpt en voedt hij zichzelf. Door anderen bij te staan geeft hij zichzelf een goed gevoel: Kijk eens wat ik doe. Ik geef de tienden. Ik zorg voor armen. God, U kunt trots op mij zijn. Dit gaat ook over mij... Dit is wat ik herken in m'n eigen leven. Vergelijken met anderen. Denken: ik doe het nog niet zo slecht. Ga tweemaal per zondag naar de kerk, voldoe aan m'n financiële verplichtingen, bijbelstudie, kerkenraad, enzovoorts... Maar waar doe ik het voor? Beter gezegd: Maar doe ik het ook voor mijn Vader? Om Hem een plezier te doen? Als mij die vraag gesteld zou worden door die krant, wat zou dan mijn antwoord zijn? Ja, misschien toch wel. Ik voel me niet zo vaak de minste. Gedraag me ook regelmatig niet zo. Paulus noemde zichzelf nog een misbaksel. Niet waard om de naam van apostel te dragen. Hij wist het wél. Maar ja, hij had dan ook christenen vervolgd, in de gevangenis gegooid en zelfs gedood... Zie je wel, daar ga ik weer... |