Heksenketel |
woensdag 15 juni 2011 | |
Ik had een probleem, of nou ja, eigenlijk een probleempje. Al een hele lange tijd… Het is niet zo’n fris praatje, maar toch, je zal er maar mee zitten. Tenminste voor alle duidelijkheid, ik zat er niet mee hoor, maar mijn moeder zat er mee! Zoals altijd maakte zij er een probleem van. Ik had namelijk een wrat! Midden op mijn wijsvinger. Een soort van superklein schattig kabouterbloemkooltje. Misschien dat er met een beetje fantasie een heel kaboutergezinnetje goed van had kunnen eten. Maar echt, zo bijzonder was het niet… Want onderzoekers hebben onderzocht wat wij eigenlijk allemaal al wisten: alle basisscholieren hebben wratten. Oké, niet allemaal. Maar 30% wel! Kwestie van op blote voetjes gymmen & hand-in-hand lopen met je wrattenklasgenootje. Maar goed, mama vond het gewoon geen fris idee, die is namelijk nog van de drie eRRen! En was bovendien bang dat ik straks een heel volkstuintje met bloemkolen op mijn handen zou krijgen. Dus zei ze heel geleerd: ’Die wrat moet beslist geamputeerd!’ Ik vroeg haar verbaasd: ‘Moet wat?’ De wrat, begreep ik, moest beslist plat. Nu had ik gelukkig een lotgenoot, want broer Bart ontdekte van de week ook zo’n lief klein bloemkooltje op zijn hand en nog één in zijn hand. Dus werd het mama veel te gek en hoogste tijd om actie te ondernemen. En zo kwamen wij vanmiddag niets vermoedend en vrolijk uit school fietsen. Kregen we halsoverkop een ijsje in de handen geduwd en raceten we richting huisarts. De wachtkamer zat vol en het was er flink warm. En wachten duurt natuurlijk altijd lang. Maar gelukkig mochten we al snel bij de vrolijke assistente binnen komen. Ik moest als eerste mijn wrat laten zien. En dat was een mooie, zo sprak de assistente. De heksenketel met stikstof werd opengedraaid en met een prachtig klein pintje met een heel lange stok viste de assistente een slokje van dat gif uit de tank. Sprookjesachtige kringelwolkjes vulden de kamer. Heel even waande ik me met mijn kabouterbloemkooltjes in de Efteling. Maar zodra de zuster met een in stikstof gedrenkte wattenstaaf stevig op mijn wrat begon te duwen, was die droom subiet voorbij. Wat een heksenpraktijk was dat! En nogmaals en nogmaals. Natuurlijk liet ik me niet kennen en bleef ik gewoon aardig naar haar lachen. Maar ondertussen siste m’n vinger en begon het goedje toch wel te branden op mijn arme velletje. Het kooltje sloeg helemaal spierwit uit. En net op het moment dat ik dacht dat de klus geklaard was, bedacht mama ineens dat ze er ook eentje net onder mijn lip zag zitten. De assistente zette haar bril eens goed op haar neus en twijfelde. Kwam daar net, tot overmaat van ramp de huisarts binnenlopen. Dus vroeg de zuster of zij even wilde kijken… Die reageerde vervolgens echt bloeddorstig en betwijfelde of het wel een echte was. Maar ze zou even later, nadat Bart ook z’n beurt had gehad, terugkomen, om er ja, let wel, fijn met een naald in te komen peuren. En zo kreeg ik even pauze en kon ik bijkomen van alle commotie. De ketel ging weer open en nu was Bart aan de beurt. En oh, wat keek hij benauwd… Stiekem moest ik wel een beetje om hem lachen. Maar ik liet het hem niet zien hoor! Bij hem was het eenvoudig en zo gebeurd. En toen mochten we opnieuw wachten, wachten en wachten.. We zaten inmiddels al een uur in die benarde heksenpraktijk. Mama verzon de gekste spelletjes. Zo van: ‘Ik zie, ik zie, wat jij niet zie…’ En een soort van Pim Pam Pet: ‘Een meisjesnaam met de letterrrrrr E.’ Dat werden we natuurlijk heel snel zat. Toen ging ik maar eens op onderzoek uit, trok stiekem wat laatjes en deurtjes open. Maar plots schoot de deur open en stond daar de huisarts opnieuw met een gevaarlijk naald in haar handen. Ik moest op een bed gaan liggen en mama moest met de lamp bij schijnen. Ze stak de naald gevaarlijk midden onder in mijn lip. En ik dacht nog bij mezelf, dadelijk heb ik een piercing in mijn lip. Uiteindelijk kwam de arts tot de conclusie dat het waarschijnlijk toch een wel heel klein wratje moest wezen. Dus werd de heksenketel weer geopend en stevig met de doordrenkte, sissende wattenstaaf, zonder pardon op mijn onderlip geduwd. Aan mama had ik natuurlijk niets, die stond maar met die lamp in mijn ogen te schijnen. En tot overmaat van ramp ging het me een partij bloeden, als een vérken. Ik moest er zelf een verbandje op duwen. En weet je wat nu zo gek was? De arts zat alleen maar met mama te praten, over mijn lengte, mijn grote ogen en natuurlijk mijn bolle toet. Brrrrrr… tenenkrommend en misselijkmakend was het. En ja, natuurlijk, mama babbelde vrolijk mee! En Bart? Daar had ik ook niets aan, die zat wit en bescheten ergens in een hoekje, stilletjes af te wachten. Toen keek de arts nog eens naar mijn vinger en u zult het niet geloven. Snel drukte ze die nare wattenstaaf nóg een keer stevig op mijn vinger. Ik was er helemaal klaar mee! Gelukkig mocht ik eindelijk van het bed af en met stijve benen van de angst liep ik de praktijk uit. Lachend riep de huisarts ons na: ‘Fijne avond en tot ziens!’ Stiekem dacht ik bij mezelf, nooit, nooit, maar dan ook nooit meer, zullen ze mij hier in die heksenpraktijk terug zien! |