Het mannetje 1 |
zaterdag 01 april 2006 | |
Er was eens een mannetje. Niet vanwege zijn grootte hoor, integendeel. Toen hij nog maar net geboren was kon de couveuse hem maar nauwelijks bevatten. En ook niet vanwege zijn kleine mondje, hou op, schei uit... Op die gebieden stond hij zijn mannetje. Wat dat betreft had men het mannetje wel een naam kunnen geven. Petrus, bijvoorbeeld. Haantje de voorste. Zwaardje de scherpste. Nee, de buitenkant zegt vaak wat over de binnenkant, maar niet altijd. Het mannetje heette mannetje omdat hij van binnen klein van stuk was. En het gekke was dat hij, naarmate hij ouder en groter werd, van binnen wel leek te krimpen... Als je goed keek, door die grote buitenkant heen, dan leek het wel of hij soms met een stokje moest lopen, als een oud opaatje. Hoe zou dat toch komen? Het mannetje liep daar zelf ook weleens over te tobben. Waarom groeide de binnenkant niet gewoon met de buitenkant mee? Het leek soms wel of zijn vel aan alle kanten om hem heen slobberde, als een oude grijze duffelse jas die veel te groot was. Kwam het door wat hij had meegemaakt in zijn leven? Was er sprake van een middellevencrisis? Teleurstellingen? Hij wist het niet. En als hij dan op zo maar een vrijdagmiddag met dat grote lichaam om dat kleine mannetje heen in zijn badkuip stapte om een halfuurtje rond te dobberen, dan dacht hij na. Over het leven. Over het verleden. Over de toekomst. Over van alles en nog wat. Het mannetje had best wel eens zorgen aan zijn hoofd. En die begonnen dicht bij zijn huis. Hoe ben je als mannetje voor je vrouw en voor je kinderen. Dat was een. Maar nog belangrijker: hoe ben je voor God, de mannetjesmaker. En dan besefte het mannetje heel goed dat het eigenlijk helemaal niet vreemd was dat hij van binnen maar zo klein bleef. Want wat dacht en deed hij veel dingen die er niet toe bijdroegen dat hij groter kon gaan groeien! Over sommige dingen vertelde het mannetje aan zijn vrouw en dan luchtte dat weer op. Of als hij met andere mannen op maandagavond bij elkaar kwam en ze hadden het over het geloof in God en leven voor de Here, ja dan zei hij ook weleens wat hem bezig hield en wat hij moeilijk vond. En dan, gek joh, dan bleek opeens dat hij niet de enige was die zichzelf maar zo'n mannetje vond. Ook anderen zeiden van zichzelf dat ze maar zo klein waren van binnen. En dat terwijl je dat aan de buitenkant helemaal niet zou zeggen! Zijn zorgen lagen ook wat verder weg van huis. Zorgen om anderen die ook weer allerlei zorgen met zich meedroegen. Mensen die anderen pijn hadden gedaan en niet wisten hoe ze dat goed moesten of konden maken. En heus niet alleen mannen. Het scheen dat er ook vrouwen waren die van buiten heel wat leken aan te kunnen, maar van binnen zo ontzettend klein waren. Sommigen hadden zichzélf weggecijferd, anderen waren weggecijferd. Hadden heel veel over gehad voor b.v. hun man, of de kerk, of vrienden, maar waren intussen alleen maar kleiner geworden. Toen het mannetje daar over nadacht besloot hij om zijn gedachten hierover maar eens op schrift te zetten. Dan kon hij het nog eens rustig nalezen als hij daar behoefte aan had. Het verzorgen van zijn buitenkant was verspilde energie, het hielp immers niks, dus dan maar proberen om het mannetje ín hem alle aandacht te geven. Wie weet wat het opleverde. Wordt vervolgd. |