Het mannetje 16 (Evangeliezaad) |
dinsdag 10 april 2007 | |
'Hoe gaat het met je?' 'Slecht', luidt het antwoord. 'Elke dag naar het ziekenhuis voor bestralingen. Ik denk dat ik te weinig naar de kerk ben geweest.' Het mannetje schrikt. Dat blijft toch altijd het risico van de vraag hoe het met iemand gaat. Dan kan er dus ook een eerlijk antwoord komen waar je even niet van terug hebt. Twee jaar geleden was er een flinke tumor bij zijn longen verwijderd. Het was kantje boord geweest. Tijdens de operatie zou beslist worden of er wat aan gedaan kon worden of dat de diagnose 'niet meer te helpen' moest worden gesteld. Het werd het eerste en de kans op blijvend herstel was vijf procent. Met elke maand dat het goed bleef gaan zou die kans stijgen. Inmiddels was de veertig procent bereikt maar toen kwam de teleurstelling: Regelmatig bloed opgeven leidde tot verder onderzoek en daar kwam uit dat er kankercellen in zijn keel voorkwamen. Toch geeft hij de moed niet op. Hij heeft vijf kleinkinderen die hij nog groot wil zien worden. En werken blijft hij ook doen, want daardoor slaapt hij ook beter. Bovendien, vertelt hij lachend, hij heeft nog wat lijfrentes lopen die aanvulling behoeven. Nee, de 43 jaar die hem nog van de honderd scheiden zal hij goed gaan besteden. Het mannetje vraagt of hij denkt dat regelmatiger kerkbezoek zou hebben gescheeld. Nou nee, dat denkt hij niet. Het is een kwestie van geluk of pech hebben, denkt hij. Geloven in een leven na dit leven doet hij niet, daar hebben hij en het mannetje het al vaker over gehad. Als hij het over mocht doen dan wist hij het wel, dan zou hij absoluut niet meer gaan roken. Want dat is de oorzaak, daar is hij stellig in. Twee van zijn broers zijn ook aan longkanker overleden. Ook door het roken. Die waren trouwens op het eind nog wel tot geloof gekomen, maar dat vond hij maar niks. Net alsof je verraad pleegt... Het mannetje kijkt hem aan en zegt dat hij dat toch anders ziet. Hij vraagt of hij het verhaal uit de bijbel over de verloren zoon kent. Een jongen die bij z'n vader weggaat, alles doet wat God verboden heeft en vervolgens vol berouw terugkeert en vergeving vindt. De man kent het verhaal een beetje, zoals het een goed katholiek betaamt. Maar leven na dit leven? Niet te geloven. Als het zo is, dan heeft het mannetje geluk en hij pech, denkt hij. Het mannetje zegt tegen hem dat in de hemel komen niet afhankelijk is van hoe je hier op aarde hebt geleefd. Even kijkt hij op en vraagt 'O nee? Hoe dan?' Het mannetje vertelt van Jezus Christus die aan het kruis is gestorven voor de zonden van mensen en hoe belangrijk het daarom is om in Hem te geloven. En hij vraagt of hij weet wie er naast Jezus aan het kruis hingen. Ja, dat wist de man wel. Twee moordenaars. En ook dat een van hen op het allerlaatste moment tot geloof was gekomen door te erkennen dat Jezus de Zoon van God was. Plotseling krijgt de man haast. Er ligt nog heel wat werk op hem te wachten. Met een 'ach ja, wij katholieken geloven toch heel anders dan jullie' neemt hij afscheid. Het mannetje roept hem nog een 'sterkte en ik zal voor je bidden' na. Het antwoord is onverstaanbaar. |