Ketelbinkie |
dinsdag 03 juli 2007 | |
Dinsdag 3 juli 2007 Een groot donkerzwart gat gaapt me aan. Ik slik. Moet ik daar in? En wie vertelt mij wat zich erachter bevindt? Misschien wel het grote niets... Zou ik toch maar niet naar Piet bellen dat hij het mag doen? Nee, kom op, spreek ik mezelf toe. Jawel, het stomen van de kasgrond is achter de rug. Het zeil aan stukken gesneden omdat het weggegooid kan worden, de kettingen op de pallets, de stoompijpen liggen weer bovenop de kantine en nu dus nog de ketel schoonmaken. Een klus die alle voorgaande jaren werd geklaard door broer Piet, maar dit keer doe ik het zelf heb ik me voorgenomen. Ik heb de tijd, dus het moet er maar een keer van komen. Met een emmer de lege ketel inkruipen en het achterbleven ketelsteen en een laagje modder opscheppen. 't Is maar een paar minuten werk, maar ik moet toch wel even iets overwinnen om naar een plek te gaan waar een loeiende vlam het water tot boven het kookpunt kan opstoken. Als de brander aan staat. En nu staat-ie uit, zo houd ik mezelf voor. Maar stel je voor dat er een of andere leukerd het ketelhuis binnenloopt en dan voor de gein de knop van uit op aan zet... Het zal nooit wennen, ben ik bang. Al scheelt het een stuk als ik mijn looplamp aan zet. Licht in de duisternis. Het voelt een beetje als onder mijn huis in de kruipruimte. In de fundering daar zitten gaten waar je met hangen en wurgen doorheen kunt kruipen. In bange dromen zie ik mezelf een nacht lang vastzitten onder de huiskamer. Maar daar kan geen brander aanslaan. Hoogstens een grote rat die aan je tenen gaat zitten knabbelen. Vijf minuten later sta ik weer fluitend buiten. Een emmer vol rommel neem ik mee. Het zwarte gat valt best mee met een lamp daarbinnen. Zo zie je maar weer. Een mens lijdt dikwijls 't meest door 't lijden dat hij vreest doch dat nimmer op komt dagen. Zo heeft hij meer te dragen dan God te dragen geeft. En voor alle zekerheid draai ik de volgende keer ook de stoppen nog even uit de zekeringenkast... |